Rob Göbel en de Klipfontein

Rob Göbel geboren in 1939 in Medan is ondanks zijn leeftijd heel sportief. Hij tennist nog drie keer per week en is samen met Els een trouwe bezoeker van de SIOH-bijeenkomsten. Dat is niet zo vanzelfsprekend want net als bij veel andere Indische Nederlanders was integreren en vooruitkijken voor hem belangrijker dan terugkijken naar het verleden. Rob zegt hierover: “Over het verleden werd niet of nauwelijks gesproken en ondanks mijn Indische vrienden hield ik me min of meer afzijdig van de Indische gemeenschap.”

Niets moet en alles mag bij een SIOH-bijeenkomst
Rob werd een jaar of tien geleden overgehaald om mee te komen naar een SIOH-bijeenkomst. Hij zegt hierover: “Ik had daar in eerste instantie niet zo’n zin in maar we vonden het meteen erg leuk en vreselijk gezellig. Wat ons aansprak was de kleinschaligheid, het gevarieerde aanbod aan activiteiten en de vrijheid om langs te komen wanneer je daar zin in hebt. Niets moet en alles mag. We zijn daarna meteen donateur geworden.”

De Klipfontein
Rob en Els waren niet zo lang geleden bij een SIOH lezing van Martje Saveur over haar boek ‘Het Koffertje van mijn moeder’. Martje beschreef het verhaal van haar moeder die na de bevrijding van Nederlands-Indië als weduwe met haar dochtertjes terugkeerde naar Nederland met als enig bezit een koffertje. Rob: “Martje liet een foto zien van het schip waarmee ze in 1946 naar Nederland zijn gekomen en ik kreeg direct een brok in mijn keel. Waarschijnlijk hebben we elkaar toen ontmoet, wij zaten in 1946 op dezelfde boot, de Klipfontein.”

MS Klipfontein

Een opmerkelijke familiegeschiedenis
“Mijn familie komt oorspronkelijk uit de regio Ost-Friesland in Duitsland, tegen de grens met Groningen aan. Via Amsterdam kwamen zij in Nederlands-Indië terecht. Mijn vader, Johan Siegfried Göbel, werd op 4 juli 1908 geboren in Djombang op Java in het toenmalige Nederlands-Indië. Zijn vader en mijn opa Theo Göbel, getrouwd met Mathilde Zell − voor ons Oma Tilly − werkte als administrateur op de suikerplantage Modjo Agoeng. Ze kwamen uit een welgestelde familie en er is zelfs nog een foto van mijn vader op 8-jarige leeftijd in de T-Ford van opa Theo. Volgens de verhalen was dit de eerste geïmporteerde T-Ford in Nederlands-Indië”.

Johan (links) in de T-Ford van opa Theo, circa 1918

Tandjoeng Tirem
In 1935 ontmoette Robs vader Johan zijn vrouw Ellen Gebhart, het was liefde op het eerste gezicht. Ze trouwen op jonge leeftijd want Ellen werd pas drie dagen na haar huwelijk 18 jaar, Johan was 10 jaar ouder. Niet lang daarna werd Johan als jonge ambtenaar overgeplaatst naar Tandjoeng Tirem aan de oostkust van Sumatra. Hij wilde Ellen niet achterlaten.

Johan (rechts) na een tijgerjacht. Tandjoeng Tirem, 1935

Volgens Rob beleefden ze in Tandjoeng Tirem hun mooiste tijd met veel vrijheid. “Vader is zelfs een keer gevraagd om te helpen bij een tijgerjacht. Die tijger maakte de lokale kampung onveilig”. Maar de streek was vergeven van malaria, ze moesten elke dag kinine slikken. Eind 1937 werd Johan weer overgeplaatst en kwam het jonge echtpaar in Medan, Noord Sumatra terecht. “Dat was een hele verbetering, ze gingen vanuit de wildernis naar civilisatie.” Daar zagen Fred in 1938 en Rob in 1939 het levenslicht. Astrid werd in 1941 in Batavia, het tegenwoordige Jakarta, geboren. Rob: “In die periode was vader al onder de wapenen geroepen in verband met de dreigende oorlog met Japan.”

Ellen met Rob en Fred, circa 1946

Japanse bezetting

Rob vertelt: “Na de capitulatie van Nederlands-Indië werd mijn vader als krijgsgevangene te werk gesteld aan de beruchte Birmaspoorlijn. Er volgde een moeilijke periode. Gelukkig overleefde hij de oorlog en zodra het mogelijk was, ging hij op zoek naar zijn familie. Ellen en de drie kleine kinderen waren tijdens de Japanse bezetting zogenaamde ‘buitenkampers’. “Hoe mijn moeder ons buiten de Japanse interneringskampen heeft weten te houden, weet ik niet precies. Maar ze moet heel erg dapper zijn geweest want toen de oorlog uitbrak, was ze nog maar 23 jaar oud.”

Briefkaart van Johan aan zijn moeder. Vanuit het jappenkamp, circa 1944 / 1945

Johan (linksonder) vlak na de bevrijding. Birma, 1945

Na de oorlog ging het niet goed met het huwelijk van Johan en Ellen. Ze scheidden en Johan kreeg de jongens toegewezen. Door de naoorlogse narigheid besloot hij Rob en Fred in 1946 naar zijn zus in Nederland te brengen. Ook gaf hij opdracht om een woning in Blaricum te bouwen. Johan ging in 1947 alleen - maar wel met een HBS-diploma op zak - terug naar Nederlands-Indië en hoopte zijn carrière daar voort te zetten. Johan en Ellen trouwden voor een tweede keer in 1949. Toch was de situatie daar te gevaarlijk en in 1951 vertrokken Johan, Ellen en Astrid voorgoed naar Nederland. Na vijf jaar was het gezin weer herenigd.

Johan (achter het bord) met zijn staf in Balikpapan, 1950

Varen en carrière ‘aan wal’
Rob vertelt gekscherend: “Ik was een luie student, ik begon op de LTS en eindigde via de MTS en de HTS op de Hogere Zeevaartschool. Mijn broer voer voor de Shell en ging de hele wereld over. Dat wilde ik ook en zo ben ik op 20-jarige leeftijd als scheepswerktuigkundige gestart bij Van Nievelt Goudriaan & Co Stoomvaartmaatschappijen, een scheepvaartmaatschappij die met circa 90 schepen op Zuid-Amerika voer. Het was een mooie tijd, maar ik was gemiddeld 6 maanden van huis en ik wilde mijn kinderen zien opgroeien.” Op zijn 27e krijgt Rob een baan aan de wal bij Borg-Warner Chemicals (later: General Electric). “Ik had geen ervaring in de chemie en moest onderaan beginnen. Gelukkig kon ik op kosten van het bedrijf studeren en zo ben ik opgeklommen. Uiteindelijk heb ik voor het bedrijf de halve wereld over gereisd.”

Rob (boven 4e van links) op de Hogere Zeevaartschool, 1958

Rob aan boord

SIOH

Rob en Els vinden het jammer dat er door de coronapandemie geen SIOH-activiteiten georganiseerd kunnen worden. Ze begrijpen de situatie en blijven positief. “We hopen dat we weer snel onze wekelijkse wandeling naar wooncomplex Lieflijk Indië kunnen maken.” Rob grapt: “Maar vergis je niet, dat is geen rustige wandeling. Els loopt zo snel als een kievit!“

 
Next
Next

Simone de Bruin en het verhaal van haar Indische familie